‘Hy is verslaaf, hy maak net ’n gemors’
Ik hoopte dat hij ja zou zeggen, maar hij liep weg. Boos en scheldend. “Dan gee jy niks nie!”, riep hij me kwaad na. Ik had aangeboden iets te eten voor hem te kopen, maar hij wilde geld en dat weigerde ik te geven. “Ek koop vir jou kos, of jy kry niks nie. Want ek gaan nie geld vir jou gee nie, baie jammer.”
Kwaad stoof hij weg.
‘No more picture taking!’
Ruim een kwartier eerder zag ik hem voor het eerst, aan de kade van Houtbaai. Een smerig joch, hooguit 11 jaar oud, met een lichtblauwe trui aan en een groezelige zwarte spijkerbroek. Misschien was hij jonger dan 11, zelfs. Hij zat bij het water en plukte met viezige vingers brokken uit een vis. Die gooide hij in het water, voor de robben die kwamen langszwemmen. Tussen het voeren van de robben door graaide hij zijn grijze muts van zijn hoofd, snoot zijn neus erin, en zette het ding terug op zijn hoofd. De muts was aan de grote kant en hing over zijn oren.
“Hij was opgekrabbeld van zijn stekje bij het water en liep met zijn half leeggeplukte vis langs de kade”
Ik liep met een boogje om hem heen en ging aan het water staan, om de poedelende robben te fotograferen. Ineens hoorde ik het joch roepen. “No more picture taking, no more picture taking! Julle mense moet ophou om foto’s af te neem!” Hij was opgekrabbeld van zijn stekje bij het water en liep met zijn half leeggeplukte vis langs de kade. Agressief beet hij de toeristen toe dat ze hun camera’s weg moesten stoppen. Ook naar de mensen op een aangemeerde boot, een eindje verderop, schreeuwde hij, wuivend met zijn armen. Daarna ging hij terug naar zijn plekje aan het water, legde de vis weer op de grond en ging verder met het voeren van de robben.
Zijn ene oog was vernauwd
Ik was verbijsterd door wat er gebeurde, net als de omstanders. Wie was dit ventje en waarom mochten we geen foto’s meer maken? Ik stopte mijn camera in mijn tas en liep toen voorzichtig naar hem toe. Het aanknopen van een praatje had wat voeten in de aarde, want hij leek geen zin te hebben én zijn antwoorden op mijn vragen waren niet heel duidelijk. Wel begreep ik dat hij geen ouders meer had en dat niemand hem geld gaf. Ik constateerde dat hij vond dat wij dat dan maar moesten doen, omdat hij immers voor vermaak zorgde door de robben te voeren? Maar dat niemand hem daarvoor beloonde, en dat hij daarom boos was. En ik vermoedde nog iets…
Zijn ene oog was vernauwd. Steeds. Alsof hij het constant dichtkneep. En als je ‘m aankeek en met hem praatte, was het bijna alsof je een gehandicapte voor je had. Bijna… want hij was níét gehandicapt. Dat wist ik zeker. Drugs dan? Ineens kreeg het personage Tikkop, uit de gelijknamige roman van Adriaan van Dis, voor mij een gezicht in deze jongen. Een kind nog, dat naar school zou moeten en met vriendjes zou moeten spelen.
Naar de bliksem
Maar dat was allemaal te laat, want deze jongen was – vermoedelijk – al naar de bliksem door de drugs. Door tik, een middel waaraan in Zuid-Afrika hele volksstammen verslaafd zijn. Ook veel kinderen, die langs de straten zwerven en stelen om hun drugs te kunnen betalen. En wie eenmaal in de greep geraakt is van de tik en de drugsbendes die het aan je verkopen, heeft maar weinig kans er ooit van los te komen. Was dit viezige joch met zijn vingers vol rode klodders vis ook een tikkop? Je zou het denken.
“Terwijl hij de laatste stukken vis van de overgebleven vissenkop peuterde en aan de robben voerde, maakte ik gauw wat foto’s. Vrijwel allemaal onscherp, constateerde ik later”
Ineens wenkte hij met zijn ogen. “Kom staan hier”, riep hij. Ik bleef staan en hij wenkte nogmaals. Dwingend bijna. “Hierso. Hier langs my.” Voorzichtig liep ik naar hem toe en hij beduidde mij dat ik mocht fotograferen. Ineens wel. Ik besloot dat ik ging proberen om het joch zelf op de foto te zetten, ondanks de slechte lichtinval. Want de robben had ik tenslotte tijdens een eerder bezoek aan Houtbaai al gefotografeerd. Terwijl hij de laatste stukken vis van de overgebleven vissenkop peuterde en aan de robben voerde – soms liggend, met zijn hoofd boven het water en tussen zijn tanden een goor stuk vis – maakte ik gauw wat foto’s. Vrijwel allemaal onscherp, constateerde ik later. Daarna liep ik weg.
Gestorven aan aids
Maar zo makkelijk kwam ik niet van hem af. Waarom hij mij uitkoos? Geen idee. Vermoedelijk omdat ik de enige was die contact met hem had gezocht. Wellicht hoopte hij op wat sympathie. Hij hees zichzelf rechtop, gooide de vissenkop met een grote boog in het water en liep achter me aan. “Are you not going to give me money?”, vroeg hij klagerig. Ik besloot om nog een keer te proberen of hij wilde praten. “Come walk with me”, antwoordde ik.
“Geld geven, had ik al besloten, was out of the question. Maar iedereen moet eten. Ook een verslaafde. En zéker een kind”
Hij liep mee en ik vroeg opnieuw naar zijn ouders. Hij vertelde dat zijn moeder was gestorven aan aids. Ook zijn vader leefde niet meer, maar hoe hij was overleden werd mij niet duidelijk. Zijn jongere broertje woonde bij een oom en hijzelf was in het huis van zijn moeder achtergebleven. Alleen, zonder geld en zonder eten. Zijn verhaal raakte me. Ik wist niet of het waar was, maar ik was bereid het te geloven.
‘Jy moet voertsek!’
Ineens stond er een parkeerwacht tussen ons in. Met priemende ogen keek hij de jongen aan en schold hardop: “Wat maak jy hier?! Ek het vir jou gesê jy moet voertsek! Moenie die mense geld vra nie, jy hoort nie hier nie!”
En toen, tegen mij: “Meneer, moenie hom geld gee nie. Hy mag nie om geld vra nie. Moenie hom iets gee nie.”
De jongen glipte langs de parkeerwacht en liep verder. Ik besloot achter hem aan te lopen. Geld geven, had ik al besloten, was out of the question. Maar iedereen moet eten. Ook een verslaafde. En zéker een kind.
Maar hij wilde geen eten.
‘Dit mors met hom’
Terwijl het joch scheldend wegliep, besloot ik terug naar de parkeerwacht te lopen. Een beetje overdonderd door het hele gebeuren. Maar ik wilde de waarheid weten.
“Meneer, kan ek iets vra? Daardie outjie, hoekom raas u met hom? Hoekom jaag u hom weg.”
– “Hy is sleg. Hy vra heeltyd geld vir mense, maar hy hoort nie hier nie.”
“Maar is iets verkeerd met hom? Want dis die gevoel wat ek kry.”
– “Ja, hy is verslaaf. Aan tik. Dis ’n drug waaraan deesdae baie kinders verslaaf is. Dis baie erg.”
“Ag nee, ek het al so gedink. Sjoe…”
– “Ja, dit mors met hom. Hy wil nie luister nie en hy wil ook nie skool toe gaan nie. Hy maak net ‘n gemors… Ag, skuus tog, ek moet net gou die mense daar gaan help…”
“Plotseling stond het joch weer voor me. Hij snauwde: You will give your money to other people, huh?”
En toen stond ik weer alleen. Mijn voorgevoel was dus terecht. Het was een tikkop, een verslaafde. Een joch dat qua leeftijd mijn zoon had kunnen zijn, maar al zo gefixeerd was op het kunnen kopen van drugs, dat hij een gratis maaltijd liet schieten. Verdwaasd liep ik terug, langs tal van stalletjes met souvenirs. Plotseling stond het joch weer voor me. Hij snauwde: “You will give your money to other people, huh? You won’t give money to me, because you think I’m bad.”
En toen, alsof hij het bevestigen wilde, duwde hij een sigarettenpeukje tot onder mijn neus en siste: “You see? I smoke!”
En weg was hij weer.
Onzichtbare muur
Verbouwereerd zocht ik mijn auto weer op. Misselijk, bijna. Ik wilde weg, weg van deze plaats boordevol toeristen die niet doorhadden welke ellende zich onder hun ogen bevond. Misschien probeerde ik ook wel gewoon te ontsnappen aan mijn eigen verwarde gevoel. Eens temeer was ik mij bewust geworden van de grote verschillen die in Zuid-Afrika realiteit zijn. Maar ook van de ‘onzichtbare muur’ die vaak aanwezig is tussen de verschillende ‘werelden’. Een muur die soms plotseling verdwenen is, waardoor de rauwe realiteit van Zuid-Afrika zich – vanuit het niets – in al z’n heftigheid aan je opdringt. En daarna is je leven nooit meer helemaal hetzelfde als daarvoor.
“Een strand aan een boulevard met tientallen restaurantjes met goed eten, fijne wijn en koude biertjes. Een strand waar geen plaats is voor tikkoppen”
Ik reed terug richting Camps Bay, over de Victoria Road met aan de ene kant prachtige uitzichten over de zee en aan de andere kant de machtige hellingen van Tafelberg. Tot bij Clifton Beach, waar ik eerder die middag had liggen zonnen. Op een strand vol toeristen met door de zon gebruinde lijven. Een strand waar je strandstoelen en parasols kunt huren. Een strand aan een boulevard met tientallen restaurantjes met goed eten, fijne wijn en koude biertjes. Een strand waar geen plaats is voor tikkoppen. Niet op het zand en niet in de hoofden van de er aanwezige strandgangers.
(Deze blog schreef ik tijdens een verblijf van enkele maanden in Zuid-Afrika, in 2012)